How to Know Prepositions in Dutch
Jump to navigation
Jump to search
We learn some prepositions in Dutch.
Simple
- To: naar
- Out: uit
- In: in
- With: met
- Without: zonder
- Before: voor
- After: na
- Through: door
- :
Position
- Behind: achter
- In Front: vooraan
- Above: boven
- Under: onder
- Up: op, omhoog
- Down: omlaag
- Right: rechter hand
- Left: linker hand
- :
- :