How to Learn Adjectives in Dutch
size
- Tall: Lang
- short: kort
- Big: Groot
- Small: Klein
- Heavy: Zwaar
- Light: Lichtgewicht
- Thick: Dik
- Thin: Dun
- Large: Groot
- Little: Klein
- Much: Veel
- Many: Veel
- More: Meer
- Less: Minder
- A Lot: Veel
- A Few: Een paar
Miscellaneous
- After: Na
- Before: Voor
- Difficult: Moeilijk
- Easy: makkelijk
- Good: Goed
- Bad: Slecht
- Old: Oud
- Young: Jong
- Clean: Schoon
- Dirty: Vies
- Important: Belangrijk